Ik eer U – II

Week 78, dinsdag

Lukas 2:10-14, 20
‘10 En de engel zei tegen hen: Wees niet bevreesd, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die voor heel het volk wezen zal,11 namelijk dat heden voor u in de stad van David de Zaligmaker geboren is; Hij is Christus, de Heere.12 En dit zal voor u het teken zijn: u zult het Kindje vinden in doeken gewikkeld en liggend in de kribbe.13 En plotseling was er bij de engel een menigte van de hemelse legermacht, die God loofde en zei:14 Eer zij aan God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in mensen een welbehagen. 20 En de herders keerden terug en zij verheerlijkten en loofden God om alles wat zij gehoord en gezien hadden, zoals tot hen gesproken was.’

Mattheus 2:11
‘En toen zij in het huis kwamen, vonden zij het Kind met Maria, Zijn moeder, en zij vielen neer en aanbaden Het. Zij openden hun schatkisten en brachten Hem geschenken: goud en wierook en mirre.’

Lukas 2:25-32
‘En zie, er was een man in Jeruzalem, van wie de naam Simeon was, en die man was rechtvaardig en godvrezend. Hij verwachtte de vertroosting van Israël en de Heilige Geest was op hem. 26 En hem was een Goddelijke openbaring gegeven door de Heilige Geest dat hij de dood niet zien zou voordat hij de Gezalfde van de Heere zou zien. 27 En hij kwam door de Geest in de tempel. En toen de ouders het Kind Jezus binnenbrachten om met Hem te doen volgens de gewoonte van de wet, 28 nam hij Het in zijn armen, loofde God en zei: 29 Nu laat U, Heere, Uw dienstknecht gaan in vrede, volgens Uw woord, 30 want mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien, 31 die U bereid hebt voor de ogen van alle volken, 32 een licht om de heidenen te verlichten en om Uw volk Israël te verheerlijken.’

Openbaring 5:13-15
‘13 En elk schepsel dat in de hemel, op de aarde, onder de aarde en op de zee is, en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Aan Hem Die op de troon zit, en aan het Lam zij de dankzegging, de eer, de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid.14 En de vier dieren zeiden: Amen. En de vierentwintig ouderlingen wierpen zich neer en aanbaden Hem Die leeft in alle eeuwigheid.’

Johannes 12:1-3
‘Jezus dan kwam zes dagen voor het Pascha in Bethanië, waar Lazarus was, die gestorven was maar die Hij uit de doden opgewekt had.
2 Zij nu bereidden daar een maaltijd voor Hem, en Martha bediende; en Lazarus was een van hen die met Hem aanlagen.3 Maria dan nam een pond zuivere narduszalf van zeer grote waarde, zalfde de voeten van Jezus en droogde Zijn voeten met haar haren af; en het huis werd vervuld met de geur van de zalf.’

IK EER U

Aangezien het vakantie is, is het ook tijd om met elkaar films te kijken. Zo werkt dat bij ons tenminste. Voor mij zijn de Narnia films altijd heel bijzonder geweest en ze stonden dan op mijn lijstje om ze deze dagen weer eens te zien. Gisteren keken we ‘Prince Caspian’, het tweede verfilmde boek. Ik blijf altijd enorm onder de indruk raken van Aslan en de hele ‘onderlaag’ in de films die wijst naar God en Christus. Naar de almacht van God en tegelijk ook naar onze eigen verantwoordelijkheden.

In Prince Caspian kijk ik altijd weer uit naar twee belangrijke zinnen die gesproken worden. Peter is zich bewust van zijn koningschap en kent zijn eigen verantwoordelijkheden. Maar ook zijn eigen kracht. Zijn hart gaat daarmee niet meer zo sterk uit naar Aslan, maar vertrouwt op eigen kunnen. Lucy is de jongste en staat veel meer open voor Aslan en is vol verwachting van het ingrijpen van Aslan. Maar ze laat zich ook tegenhouden door de anderen om actief naar Aslan op zoek te gaan en hem om hulp te vragen.

Nadat de witte heks opnieuw is verslagen – door Edmund! – in de ruimte die gebouwd is rondom de stenen tafel waarop Aslan werd geofferd/gedood in ruil voor leven van Edmund, zitten Lucy en Peter samen nog na te praten. Op een gegeven moment zegt Peter ‘Ik zou willen dat Aslan zich aan mij bewees’. Waarop Lucy antwoord ‘Misschien moeten wij onszelf aan Aslan bewijzen.’ Die twee zinnen raken mij iedere keer opnieuw.

Zeker in het kader van de herders, de wijzen en de oude Simeon. Zij zagen Jezus als hulpeloos kind, Hij had zich nog op geen enkele manier ‘bewezen’ als redder en toch aanbaden zij hem, omdat ze wisten wie Hij was. Omdat ze wisten wat Hij ging doen. Zij hadden verder geen bewijs nodig.

Als ik luister naar onze gebeden dan bekruipt mij soms het gevoel van verdriet/teleurstelling. Ik krijg dan soms het gevoel alsof wij God dan tekort doen. (ligt aan mij!) Wilt U dit, wilt U dat, wij vragen U om……….. Het lijkt alsof wij dan bidden vanuit een houding: U moet U Zelf maar aan ons bewijzen. Vanuit een stuk ongeloof of klein geloof. Het is ook alsof wij God uitnodigen, terwijl God er is.

Ook dat wordt prachtig vertolkt in Prince Caspian. Lucy gaat pas actief op zoek naar Aslan – hoewel ze al die tijd aan hem denkt en over hem droomt – als de strijd op z’n hevigst is. Als ze Aslan vindt……….dan hij wacht gewoon op haar komst, en vraagt hij haar waarom ze niet eerder naar hem toe is gekomen. Lucy antwoordt dan dat ze zich liet tegenhouden door de anderen, ze durfde niet goed. Pas toen het echt noodzakelijk was ging ze naar Aslan toe. Maar omdat ze zo lang heeft gewacht zijn er enorm veel doden gevallen. Ze vraagt Aslan of zij dat had kunnen voorkomen als ze eerder naar hem was toegegaan. Daarop reageert Aslan dat we niet kunnen weten hoe het zou kunnen zijn gegaan. Wat we wel weten is hoe het zál gaan, en hij brult! Door zijn gebrul komen de bomen (wederom) tot leven en mengen zich in de strijd. De strijd die dan eigenlijk al gewonnen is omdat Aslan zich er in mengt. Hij deed dat alleen niet eerder dan wanneer Lucy bij hem kwam.

Het eerste wat Lucy deed toen ze Aslan had gevonden, was hem omhelzen en rustig bij hem gaan zitten. Ze keken elkaar eerst eens in de ogen. Lucy genoot van Aslan! En Aslan genoot van Lucy!

Het feit alleen al dat Lucy bij Aslan was, zonder dat hij nog maar iets had gedaan gaf haar vreugde en stelde haar op haar gemak. Bij Aslan zijn maakt alles goed.

Net zo goed raak ik iedere keer weer onder de indruk van de ontmoetingen die er zijn met Aslan. Hoe iedereen knielt en het hoofd buigt. Onder de indruk van de majesteit van Aslan. In zijn nabijheid kun je én onder de indruk zijn en intiem, dicht bij hem zijn. Wat een geweldig beeld is dat.

De kinderen uit de film weten wie Aslan is. Ze kennen zijn enorme kracht. Dat ontslaat hen niet van zelf verantwoordelijkheid te nemen. Maar wat ze niet deden was actief naar hem toegaan vóór de strijd. Ze wandelden niet met hem. Je proeft toch wel enige arrogantie bij Peter. Hij weet het wel. En tegelijk is er zijn verlangen dat Aslan zich aan hem bewijst. Aslan kon zich niet aan Peter bewijzen omdat Peter hem niet opzocht en voor hem ging zitten.

Lucy, de jongste van het stel geeft zo’n prachtig antwoord: ‘misschien moeten wij onszelf aan hem bewijzen.’

Jezelf aan God bewijzen is laten zien dat je Hem vertrouwt. Dat je Hem eert en aanbidt zonder dat Hij altijd iets laat zien van Zijn grote kracht. Dat hoeft Hij immers niet. Zijn grote kracht ís er. Hij heeft zich bewezen. Hij heeft de strijd overwonnen. Soms vraagt Hij alleen maar geduld. Laat Hij ons wachten. Misschien wel als bewijs van ons vertrouwen.

Als Hij ons dan laat wachten, stop dan niet met Hem te zoeken, stil te zijn bij Hem, van Hem te genieten en Hem te prijzen. Hij heeft zich allang bewezen! En Hij zal dat blijven doen.

Stop daarom nooit met aanbidden! Hij hoeft zich niet opnieuw te bewijzen. Hij heeft laten zien dat Hij de grote Overwinnaar is. Maar omdat Hij God is en met ons wil delen in Zijn overwinning zal Hij blijven doen wat Hij altijd heeft gedaan: ons nabij zijn en met ons delen in Zijn overwinning.

Maak van je vraagteken een uitroepteken en eer Hem!

Van de cd ‘Inspired by Narnia’ Rebecca St. James ‘Lion’